Toen ik een kind was, haatte ik het om in de problemen te belanden. Ik deed wat ik kon om het te vermijden. En als ik iets verkeerd deed, thuis of op school, vreesde ik de straf die zou volgen. Ik herinner me nog dat ik op de basisschool een keer iets ongepast vertelde en dat de leraar me tegen de buitenmuur van het schoolgebouw liet staan waar ik moest toekijken hoe al mijn vrienden tijdens de pauze speelden.
Als volwassene heb ik meer waardering voor de tuchtiging die ik in het leven heb ervaren, vooral omdat ik mijn eigen kinderen train in de weg van de godsvrucht. Toch is het in onze zondige natuur gemakkelijk om moe te worden van tuchtiging. Om te denken dat we het niet meer nodig hebben. Om het te weigeren. Om het af te schaffen, om het te vermijden, of om te weigeren om ervan te leren en te groeien. Maar zoals we zullen zien, is tuchtiging noodzakelijk en goed voor onze groei als gelovigen.
De beproevingen van het leven
In de brief aan de Hebreeën schrijft de auteur aan een groep gelovigen die vermoeid en uitgeput waren van het lijden. Zij werden vervolgd vanwege hun geloof. Ze werden verleid om terug te keren naar wat bekend en vertrouwd was - de regels, rituelen en ceremonies van het Jodendom. Ze dachten dat als ze zich zouden overgeven, de vervolging misschien zou eindigen. Misschien zouden ze hun baan terugkrijgen, hun bezittingen, hun vriendschappen. Naarmate de vervolging erger werd, begon hun geloof te wankelen. De kracht en de waarheid van het evangelie werden overschaduwd door het verdriet van het lijden.
Hoewel we niet vaak geconfronteerd worden met dezelfde mate van lijden als de vroege kerk, worden we wel moe omdat we leven in een gevallen wereld. We vechten tegen dezelfde verleidingen en zonden en vragen ons af of we die ooit zullen overwinnen. We ervaren afwijzing van familie, vrienden en collega's voor ons geloof. We worden moe van het staan voor de waarheid in een wereld die waarheid steeds meer de rug toekeert. We raken uitgeput van ziekten, verliezen, misbruiken, verdeeldheid en gebroken harten.
Net als de Hebreeën kunnen we ons afvragen of we gewoon moeten opgeven en toegeven.
We hebben dezelfde bemoediging en herinnering nodig die deze vroege christenen nodig hadden. We moeten onthouden dat alle lijden tuchtiging is van onze goede Vader voor ons goed.
Tuchtiging van Onze Goede Vader
In Hebreeën 12 herinnerde de auteur zijn lezers eraan dat de beproevingen en strijd die zij moesten leveren in feite tuchtiging van de hand van hun Vader in de hemel waren. Citerend uit het boek Spreuken, stelde de auteur de vraag:
En bent u de vermaning vergeten die u als zonen aanspreekt? "Mijn zoon, acht de bestraffing van de Heere niet gering en bezwijk niet, als u door Hem terechtgewezen wordt. Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt" (Heb.12:5-6).
Deze vraag herinnert ons aan ons zoonschap, onze adoptie als kinderen van de Vader. Voordat de tijd begon, koos God ons uit om Zijn kinderen in Christus te zijn. Als de Geest ons hart verandert en onze ogen worden geopend om onze zonde en onze behoefte aan een Heiland te zien, en we dan de waarheden van het evangelie omarmen, worden we geadopteerd in dit grote gezin dat de Kerk heet. We zijn niet langer verloren weeskinderen, ronddwalend op de puinhopen van deze gebroken wereld. maar we worden naar het kasteel van de Koning geleid en krijgen een plaatsje aan Zijn tafel. We genieten nu alle rechten en privileges om Gods kinderen te zijn en zijn erfgenamen van Zijn Koninkrijk.
Als kinderen van God worden wij ook door Hem getuchtigt. De auteur van Hebreeën wees erop dat tuchtiging nauw verbonden is met onze adoptie. "Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt?" (12:7). Zoals een aardse vader zijn kinderen tuchtigt, zo tuchtigt onze hemelse Vader ons ook. Toch is zo'n tuchtiging geen straf, want Christus droeg onze straf voor de zonde aan het kruis, maar God tuchtigt ons voor ons nut. Gods bestraffingen zijn de instrumenten die Hij gebruikt om ons te veranderen en te hervormen naar het beeld van Christus.
Terwijl onze aardse vaders ons tuchtigden naar wat zij dachten dat goed was, bestraft onze hemelse Vader ons altijd in heiligheid en gerechtigheid (12:10). Onze God is volmaakt en doet alleen wat goed is. Dit betekent dat we kunnen vertrouwen op het werk dat Hij in ons leven doet. We kunnen erop vertrouwen dat het voor ons goed is. We kunnen ook verwachten dat elke tuchtiging die Hij geeft, zijn vruchten zal afwerpen in ons leven: "En elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht van gerechtigheid" (12:11).
Kijk naar Christus
In het ganse Boek van de Hebreeën droeg de auteur zijn lezers op om "Christus te bestuderen". Voor hen die vermoeid zijn, schreef de auteur nog eens: "Want let toch scherp op Hem Die zo'n tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen, opdat u niet verzwakt en bezwijkt in uw zielen" (12:3). Wanneer we vermoeid zijn en gebukt gaan onder de beproevingen en het lijden van het leven, moeten we naar Christus kijken.
Denk aan Hem die de heerlijkheden van de hemel heeft verlaten om de menselijke gedaante aan te nemen en een volmaakt leven voor ons te leiden. Denk aan Hem die al het verdriet en de verleidingen van dit leven heeft doorstaan, maar nooit heeft gezondigd. Denk aan Hem die verworpen en in de steek gelaten werd door vrienden en familie. Denk aan Hem die geen zonde kende, maar bereidwillig zonde voor ons werd. Denk aan Hem die de schaamte en kwelling van de dood aan een kruis in onze plaats heeft ondergaan. Denk aan Hem die de zonde en de dood versloeg, zodat we het eeuwige leven zouden beërven.
Als het leven moeilijk wordt en je vermoeid raakt in je geloof, geef dan niet op. Kijk naar Christus. Hij is tot het uiterste gegaan om je te redden en te verlossen. Dus, blijf de wedloop lopen. Onthoud wie je bent als Gods kind. En houd het oog gericht op "Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God" (12:2).